Een veel voorkomende relatie tussen de ouder en het verstandelijk beperkte kind is de symbiotische relatie. Het woord symbiose is afgeleid van het Griekse sym biosis wat samen leven betekent. In Van Dale wordt symbiose omschreven als: 'het samenleven van twee ongelijksoortige organismen op of in elkaar tot wederzijds voordeel' en 'het harmonische met elkaar leven of met elkaar omgaan van (groepen van) mensen, die wederzijds van elkaar afhankelijk zijn. Deze begripsomschrijving beperkt zich tot de harmonie, het wederzijdse voordeel. Een symbiotische relatie is net als in de natuur niet altijd positief. Voor één van de beide partners kan een symbiotische relatie tussen mensen ook nadelig zijn. Wanneer één van de partners het loslatingproces niet kan accepteren en uit verlatingsangst dit proces tegenhoudt, is het mogelijk dat er situaties ontstaan welke in een moeder-kindrelatie zeer nadelige gevolgen voor het kind én de moeder hebben. In het onderwijs en in hulpverleningssituaties wordt deze vorm van symbiose als symbiotische relatie aangeduid. Bij de relatie tussen een ouder en het verstandelijk beperkte kind kan een symbiotische relatie ontstaan doordat het kind meer afhankelijk is van zij verzorger dan een 'normaal' kind. Het kind ontwikkelt een rijkere en diepe band met de verzorging. Het gebruikt hierbij alle zintuiglijke kanalen, waarlangs communicatie plaats vindt. De omgeving is liefdevol en knuffelend. Het is een als plezierig ervaren omgeving, die heel zintuiglijk is. Zo ontwikkelt zich een veilige gehechtheid, waarin de moeder zowel in de nabijheid als op afstand kan blijven. Soms blijven kinderen zo nadrukkelijk in deze fase gefixeerd, dat een symbiotische relatie ontstaat, waarin het kind geen ruimte kan nemen tot ontwikkeling. Het komt niet los van de moeder en gaat niet op exploratie uit.
Kenmerken symbiotische relatie
Bij het kind met een beperking
* De cliënt kan moeilijk keuzes maken zonder goedkeuring van de moeder
* Aanvankelijk gemaakte keuzes worden teruggedraaid als moeder ze alsnog afkeurt
* De reactie van de moeder heeft invloed op de stemming van de cliënt
* De cliënt kan niet voor zichzelf opkomen en legt de verantwoordelijkheid over de afgekeurde keuzes bij een ander.
* De cliënt vertoont ambivalent gedrag en is zich er meestal niet van bewust dat hij zijn moeder tegenover anderen uitspeelt.
* De cliënt heeft een negatief zelfbeeld en onderschat zichzelf in de praktische zelfredzaamheid: hij doet een sterk beroep op de zorgfunctie van de moeder.
* Ook op psychosociaal vlak of bij emotionele conflicten wordt de moeder betrokken en eventueel in actie gezet,
* Als de cliënt in staat is om te telefoneren belt hij dagelijks (een aantal keer) met zijn moeder.
* De cliënt manipuleert en intimideert met emoties of psychosomatische klachten.
Bij de moeder
* De keuze van uithuisplaatsing is gebaseerd op rationele gronden
* Zij vindt dat ze als beste weet wat goed is voor haar kind.
* Zij ervaart haar bezorgdheid als terecht: de begeleiders laten steken vallen.
* Zij heeft geen of weinig vertrouwen in e begeleiders en de organisatie in het algemeen
* Zij wil haar zorgfunctie blijven behouden en vindt dit noodzakelijk voor haar kind. Pedagogische aanpassingen of veranderingen ervaart ze als kritiek op haar opvoeding.
* Zij vindt dat haar kind te weinig aandacht krijgt en niet serieus genomen wordt.
* Zij vindt dat zijzelf niet serieus wordt genomen.
* Zij houdt sterk vast aan haar eigen beeldvorming en mening.
* Ze wil te allen tijde voor haar kind opkomen. IS het niet goedschiks, dan kwaadschiks.
* Door veelvuldig telefonisch contact met haar kind houdt ze zichzelf op de hoogte en alert.
* Zij vindt het prettig als zij fysiek ook snel voor haar kind bereikbaar kan zijn. De problemen/angsten van haar kind wijt zij aan de organisatie.
* Zij voelt zich vooral teleurgesteld in de persoonlijke begeleider en breng diens 'disfunctioneren' in gesprekken en door middel van klachten aan de orde.
* Met emoties intimideert en manipuleert zij zowel haar kind als de begeleiders.
* Haar onvrede of boosheid uit ze op een felle, soms verbaal agressieve wijze.
Kenmerken van de vader (of andere mede-opvoeder)
* De vader (indien aanwezig) heeft een ondergeschikte rol in de opvoeding.
* Hij heeft weinig inbreng in gesprekken die de begeleidingsconflicten betreffen.
* Hij neigt ertoe als vredestichter op te treden.
* Tegenover anderen vergelijkt hij het gedrag van moeder en kind.
* In het contact met zijn zoon of dochter voert hij vaak praktische klussen uit of maken ze samen een uitstapje.
Bron: Janssens, Mieke (2006), Onlosmakelijke band, de begeleiding van symbiotische ouder-kindrelaties in de gehandicaptenzorg, ISBN 9024417384, Uitgeverij Nelissen Soest.