In mijn zoektocht naar leven, vind ik de dood. De dood in mij. Met ieder stukje dood dat ik tot leven wek, komt er een nieuw stukje dood naar boven. En ook dat stukje mag gaan leven.
In mijn zoektocht naar leven zie ik velen om mij heen. Ik probeer te leven zoals zij, te ervaren zoals zij. Maar het raakt de dood in mij aan, want het is niet mijn leven.
Waarom is voor mij dit of dat, hier of daar niet weggelegd. Waarom kan ik mij niet voegen in dit of dat, hier of daar.
Het schijnt mijn puurheid te zijn, mijn zuiverheid, zegt de een. Mijn overgevoeligheid, mijn generatieprobleem, mijn luiheid, zeggen anderen.
Maar wat is het voor mij, vraag ik me af.
Iets is in mij geraakt, iets doet warme tranen nu over mijn wangen rollen. Maar wat is dat iets?
Dat ik niet gezien word, of dat ik mij steeds opnieuw probeer te voegen in het beeld dat een ander van mij heeft. Proberen te voldoen aan verwachtingen, want gezien worden is leven. En dan met name gezien worden door een moeder die zelf nooit gezien is. Een moeder die weet wat het is een levende dode te zijn en die daar toch geen afstand van kan doen. Een moeder die mij niet heeft kunnen leren wat leven is. Een moeder die juist IK mag leren wat leven is, juist door gewoon mijn leven te leven en mijn zijn te ontdekken in het hier en nu. Juist door niet bezig te zijn met leren en lessen, door niet bezig zijn met helpen of verklaren.
In alle doodsheid mag ik leven gaan scheppen en in alle leven de dood. In alle verdriet mag ik vreugde ervaren en in alle vreugde verdriet.
In de kou die ik nu ervaar zit warmte en in die warmte ligt weer kou besloten, etcetera etcetera.
Dat is mijn waarheid. Dat is mijn leven. Mijn levensverhaal.