Er was eens een prinses in een ivoren toren. De prinses had alles wat ze zich maar kon bedenken. Ze had prachtige kleren, mooi speelgoed en boeken zoveel als ze maar wilde. Ze kon dromen zover als de maan, ze zong zilveren noten, ze lachte glazen sterren. Ze kon praten met dieren, één worden met bomen.
‘s Nachts keek de prinses naar de sterren en de maan en ze voelde zich gezien. Overdag keek de prinses naar de zon en wist dat die haar zou verwarmen en beschermen. De fonkelende rivieren in de diepte zongen van verfrissing, de groene weilanden spraken van voeding en weelde, de bossen vertelden over sprookjesachtige avonturen.
En toch, toch was het prinsesje eenzaam. Want ondanks alle spullen die ze had en ondanks haar contact met de zon, de sterren, de maan, de rivieren, bossen en de weilanden, waren er geen andere mensen in de ivoren toren.
De toren was haar bescherming tegen duistere machten, maar het weerhield haar ook van wezenlijk contact met de wereld.
Het prinsesje keek vanuit haar torenkamer naar de mensen die beneden aan het werk waren. Ze waren altijd erg druk. Ze sjouwden met spulletjes, hoedden schapen en ganzen, bakten brood en vierden feest. Hun woorden, hun gevoelens dreven naar boven en de prinses luisterde en voelde mee. Maar ze wist niet altijd wat er bedoeld werd. Wat was dat, macht? Wat was dat, onmacht? Wat was liefde, en wat was wraak? Het prinsesje wist het niet.
Soms ging het prinsesje een aantal trappen naar beneden en keek vanuit een andere kamer naar beneden. Dan hoorde ze de woorden duidelijker en kon ze ook beter voelen. Maar dan werd ze bang en vluchtte weer naar boven. Het was zo zwaar beneden. Soms kon ze bijna niet bewegen. Dan ging ze liever weer naar boven, waar het licht en luchtig was.
Maarja, daar was ze ook heel eenzaam. De plaatjes in de boeken waren toch niet hetzelfde als echte mensen. De gedichten waren prachtig, maar niet hetzelfde als echte gevoelens. Haar poppen en beren waren de allerliefste van de wereld, maar ze spraken niet zoals echte mensen en dieren.
Op een dag besloot de prinses dat het maar eens afgelopen moest zijn met haar eenzaamheid. Dapper liep ze alle trappen naar beneden. Ze kon bijna geen adem halen, zo zwaar was het, maar toch legde ze haar hand op de deurknop. Dit was het moment. Nu zou ze het gaan doen.
Maar toen werd ze heel angstig en rende vlug weer naar boven. Toch eerst nog maar een beetje meer kijken naar de mensen. Waar spraken ze over, wat vonden ze fijn, wat wilden ze horen? Het prinsesje keek en luisterde en voelde. Alle kennis sloeg ze op in haar kleine hoofdje. “Als ze dit zeggen, dan kan ik dat zeggen”, noteerde ze. “En als ze zich zo voelen, dan kan ik zo reageren”, schreef ze op. Vele schriftjes schreef de prinses vol. Soms heel netjes en rustig, soms heel gehaast. Er was zoveel om op te schrijven!
Na een lange tijd kwam opnieuw een dag dat het prinsesje de trappen van de ivoren toren afdaalde. Ze legde haar hand op de deurknop en ditmaal lukte het haar om de deur te openen.
Wat een prachtige wereld! Het gras was van zo dichtbij zoveel groener, en ze kon de bossen ruiken, de bloemen zien. Oh, wat was dit mooi! Het prinsesje keek haar ogen uit. Dagen stond ze te kijken. Er waren kevertjes en vlinders, er waren honderden soorten bloemen. De grassprietjes hadden allemaal een andere kleur, de schapen hadden ieder een eigen geluid.
Dit moest ze op gaan schrijven. Het prinsesje ging weer de ivoren toren in en schreef en schreef en schreef.
Opnieuw ging er een lange tijd voorbij, voordat het prinsesje de trappen weer afdaalde. Haar hartje bonkte in haar keel. Ze had nu het gras gezien, de bloemen en de bomen. Nu moest ze contact gaan maken met de mensen. Ze vond het heel erg eng.
Haar hand bibberde toen ze de deurknop aanraakte. Heel langzaam opende ze de deur en nog langzamer zette het prinsesje haar voet in het zachte gras. Het kriebelde tussen haar tenen en dat stelde haar een beetje gerust.
Voorzichtig tilde ze haar rokken een beetje op en liep over het gras naar de mensen die in de buurt waren. “Wat ben jij een mooi, lief prinsesje”, zeiden ze tegen haar en het prinsesje bloosde.
“Dankuwel, meneer en mevrouw”, zei ze beleefd.
Langzaam liep ze verder.
Even verderop waren nog meer mensen en ze liep er naar toe.
“Wat ben jij zachtaardig. Ik weet niet of je hier wel op je plek bent”, zei een boer tegen haar.
Het prinsesje wist niet of het aardig of onaardig bedoelt was en ze liep snel verder.
“Hallo prinsesje. Zorg je wel dat je jurk niet vies wordt? Het is hier heel anders dan in je ivoren toren. En pas op je voeten, dadelijk verwond je jezelf,” zei een boerin tegen haar. De boerin lachte er wel bij, maar toch kwamen de woorden er niet vriendelijk uit. Alsof ze niet wist dat het prinsesje sterk was en het helemaal niet erg vond wanneer haar jurk vies werd, of wanneer ze zich zou verwonden.
Het prinsesje raakte in de war. Eigenlijk wilde ze nog wel verder lopen, maar haar hart ging tekeer en ze kon nog maar moeilijk ademhalen. Snel liep ze weer naar haar ivoren toren en de mensen keken haar tevreden na. Dit was haar plek, hier moest ze zijn.
Heel verdrietig en eenzaam beklom het prinsesje de trappen van de ivoren toren. De zon en de maan lachten haar bemoedigend toe. “Ach prinsesje, het is zo zwaar voor je,” zeiden ze. “Maar je hebt toch andere mensen nodig. Jij bent niet als ons. Jij mag je gaan bewegen tussen de planten en dieren. Je mag bergen gaan beklimmen en in rivieren zwemmen. Jij mag met mensen gaan praten en ze laten zien dat ook zij contact kunnen maken de natuur en met ons.”
“Jij mag mensen laten zien wat ze werkelijk voelen,” zei de maan.
“Jij mag mensen laten zien dat ze zelf kunnen stralen en de wereld licht kunnen maken,” zei de zon.
“Jij mag mensen laten zien dat ze kunnen reizen door de sterren, als ze zich maar weer herinneren dat ze kind zijn geweest,” zeiden de sterren.
“Jij weet nog dat het mogelijk is. Jij kunt met ons praten en ons voelen. Deel dat met de mensen in de wereld,” zeiden zon, maan en sterren. “Overwin je angst, we zijn er altijd voor je. ”
De woorden gaven het prinsesje weer kracht. Dit was wat ze wilde. Ze wilde delen in de rijkdommen die ze had. Laten zien dat iedereen over deze rijkdommen kon beschikken.
Het prinsesje ging op haar knieën en was dankbaar. Wat fijn dat zij dit mocht doen.
Het prinsesje ging wederom de trappen af en liep naar buiten. Het ging iedere keer een beetje makkelijker.
Ze zong over de maan en de sterren, over de zon en de wind. Ze vertelde verhalen en danste. Soms bleven mensen staan om te luisteren. Ze vonden het wel mooi, maar wisten niet dat de verhalen over hen gingen. Zodra het prinsesje voorbij was, gingen ze weer verder met hun werk.
Eerst dacht het prinsesje dat de mensen het wel zouden gaan begrijpen. Als ze maar andere woorden zou gebruiken, als ze maar zou dansen zoals de mensen. Haar gedichten werden korter, de sprookjes duisterder, de dansen minder uitbundig. Maar nog steeds begrepen de mensen het niet.
Het prinsesje ging regelmatig terug haar naar ivoren toren. Bladerde door boeken, keek uit haar raam. Maar het hielp allemaal niet. Ze had de boeken al gelezen, het raam gaf haar geen nieuwe inzichten.
Het prinsesje wist het niet meer, wat moest ze doen?
Op een dag kwam het prinsesje een minstreel tegen. Deze vertelde verhalen die de prinses bekend voorkwamen, maar die ze toch nog nooit gehoord of gelezen had. De minstreel zong liedjes die de prinses prachtig vond, maar die ze niet mee kon zingen.
Het prinsesje was verrukt. Hier was ze zo lang naar op zoek geweest. De minstreel kende de woorden van de zon en de maan, maar was toch mens.
Verlegen vroeg het prinsesje of ze de minstreel mocht volgen. Ze wilde zo graag de verhalen leren kennen, de gedichten, de liederen.
De minstreel vond het goed en de prinses en de minstreel reisden lange tijd samen. Tot op een dag de grens van het koninkrijk bereikt was. Alleen het topje van de ivoren toren was nog zichtbaar en het prinsesje werd bang. Ze wilde de ivoren toren niet uit het zicht verliezen, want dan zou alles wat bekend voor haar was moeten verlaten.
De minstreel wachtte geduldig. “Ik ga nu de grens over en je mag met me mee. Maar het moet jouw keuze zijn,” zei de minstreel.
Het prinsesje twijfelde. Ze wilde heel graag mee. Maar zou ze het durven?
Wordt vervolgd...