Moella Nasroeddin was het zat. Alles had hij geprobeerd om van zijn rozentuin een klein aards paradijsje te maken, maar steeds bedierf dat vermaledijde onkruid zijn plannen. Ten einde raad vroeg hij de hofhovenier om raad. Deze vroeg hem:
‘Heb je driemaal daags onkruid gewied?’
De moella wiedde elk uur.
‘Heb je tussen de rozen knoflook gepoot tegen het onkruid?’
De moella at al weken knoflook uit eigen rozentuin en zijn buren klaagden steen en been over de stank.
‘Welke huis-, tuin- en keukenmiddeltjes heb je verder gebruikt?’
De kennis van de hofhovenier was groot, maar de moella bleek geen middel onbeproefd te hebben gelaten.
‘Welke chemische verdelgingsmiddelen heb je gebruikt?’
De moella erkende dat hij ook zijn zwakke momenten had gekend en dat hij inmiddels op dit terrein een expert was.
‘Heb je gebeden voor je rozentuin en je mantra’s opgezegd?’
Ook de negenennegentig schone namen voor de Ene had Nasroeddin opgezegd, maar de Ene had blijkbaar andere plannen met zijn rozentuin.
‘… dan rest je slechts één ding: je zult van je onkruid moeten leren houden.’