Een jaar of twintig geleden begon ik met een autobiografie over mezelf. Ik vond dat toen belangrijk. Het is nooit afgekomen.
Ik had daarin een heel hoofdstuk gewijd aan geuren uit mijn jeugd. Wij woonden in het oude centrum van Wezep, 'in de bog', zoals dat heet, en wij hadden een kapperszaak (mijn vader, oom, opa en overgrootopa, de laatste twee heb ik nooit gekend). Er hing altijd de geur van nat haar, brylcreem en shampoo. Mijn oma liep er altijd rond met verse koffie. Het was rond 1965 de enige kapsalon in het dorp en een echte ontmoetingsplek.
De buren links waren smid: de geur van brandend metaal, en paardepoep. Er groeiden ook altijd enorm veel paardebloemen daar, heel maf. Alle mensen in dat gedeelte van de straat hadden een enorm stuk grond achter het huis, tot wel vijftig meter diep ongeveer.
De buren rechts hadden een kledingzaak: ook de enige in het dorp. Ik speelde er met de dochter, en de ouders waren altijd afwezig. De opslagschuur was fantastisch om te spelen, en het rook er naar verpakkingsmateriaal, dozen en nieuwigheid.
Daarnaast woonde de groenteboer, met vijf kinderen. Ik was daar kind aan huis, en als mijn moeder in het ziekenhuis lag, logeerde ik daar vaak. Het rook er altijd naar vers en rot fruit, en er waren voor mijn gevoel altijd wespen. Toen zij als een van de eersten een grote, mooie badkamer kregen, mocht ik er in bad: het rook er nieuw, en hemels. De badkamer was overal zachtroze. Het voelde zelfs als de hemel!
In de keuken was de buurvrouw altijd aan het aardappels schillen of groente aan het wassen, voor het grote gezin. De geur vanuit hun groentewinkel vond ik altijd ontzettend spannend.
Direct daarnaast woonde de warme bakker. Via alle achtertuinen kon je overal komen, en dat mocht ook gewoon. Ik liep elke dag achterlangs, om uiteindelijk in de bakkerij bij de bakker uit te komen. Het was er altijd lekker warm, de bakker zag altijd wit van het meel, en het brood geurde heerlijk. Marsepein, rozijnen, taart, alles kwam ik er snoepen. Ik mocht overal met de vingers aankomen. Toen had je nog geen keuringsdienst van waren.
Achter al die tuinen, op de 'brink', woonde een hele oude vrouw, in zwarte klederdracht, heel klein en oud. Ik was altijd bang voor haar. Mijn oma woonde bij ons in, en ik moest altijd mee, eieren halen bij haar. Ik durfde eigenlijk niet, maar ging toch maar mee. Het rook er muf en oud, en in de thee zaten altijd theeblaadjes.
Soms denk ik terug aan die eerste zeven jaar van mijn leven. Mijn moeder stierf in die tijd, de kapperszaak ging over naar mijn oom (mijn vader kon de zaak niet langer runnen), en wij verhuisden na verloop van tijd, want mijn vader hertrouwde na een kleine twee jaar.
Weg geuren! Ik vind het verrukkelijk om terug te denken aan die tijd, en als ik mijzelf als klein meisje terugwaan in die tijd, dan ruik ik al die geuren weer: zo bijzonder! Ook iets, om dankbaar voor te zijn.
Mijn vraag aan jullie is nu: hebben jullie ook geuren uit je eerste levensjaren, waar je een bijzondere herinnering aan hebt, en als je ze nu weer ruikt, dat je je daar bewust van wordt?
Het ruiken als zintuig wordt zelden benoemd: we hebben het vaak over zien, horen en voelen, maar ik wilde het ruiken even onder de aandacht brengen.