Onder het hulpverlenerssyndroom wordt dwangmatig hulpverlenend gedrag verstaan. Veel professionele hulpverleners zullen zich hierin herkennen, maar ook mensen die geen professionele loopbaan als hulpverlener hebben gekozen kunnen last hebben van deze hulpdwang. Deze mensen dringen hun hulp eigenlijk aan anderen op. Zelf zien zij dat als goede bedoelingen. Of de ander om deze hulp heeft gevraagd of niet, is niet van belang.
Iemand die aan hulpdwang lijdt, is ervan overtuigd dat wat hij te bieden heeft, heel belangrijk voor de ander is en dat die ander desnoods geholpen moet worden om dat in te gaan zien.
Is de ander desondanks niet blij met de hulp, dan raakt deze hulpgever op den duur opgebrand of boos en verongelijkt. "Ik heb zoveel voor hem gedaan, maar nu krijg ik stank voor dank."
De volwassenen die het snelst prooi vallen aan deze hulpdwang zijn als kind dikwijls het slachtoffer geweest van parentificatie. Parentificatie treedt op wanneer de ouder- en kindrollen in een gezin worden omgedraaid. Het kind wordt dus als het ware de ouder van de ouder. Dit gebeurd vaak in gezinnen waar (meestal) de moeder emotioneel labiel en behoeftig is en geen volwassen partner heeft om haar problemen mee te bespreken. Ze heeft een slecht huwelijk of geen partner. In beide gevallen kan ze zich gaan verlaten op haar nog jonge kind. Het kind "troost" mammie als ze verdrietig is - dat gebeurd veel bij jonge kinderen - of is haar beste vriend of vriendin met wie ze alles kan doorpraten - dat gebeurd veel bij met iets oudere kinderen.
De ouder gebruikt in dit geval het kind voor het vervullen van de eigen emotionele behoeften, behoeften die hij of zij bij een volwassen partner zou moeten bevredigen. Kinderen die geparentificeerd zijn, lijden later niet zelden aan hulpdwang.
De hulpdwang wordt dan weer veroorzaakt door de afweer "valse hoop".