Ken je dat gevoel? Dat gevoel dat je ergens vreselijk trots op bent, en als je dan als een blij kind naar je moeder rent om het te laten zien... En dan... Dan hoor je dat het mislukt is. Zwaar mislukt. Onder de maat, onvoldoende en maar zwakjes. Terwijl je daarvoor allemaal lieve woordjes hoorde over hoe goed je het wel bezig bent. Nou. Lekker dan. Daar gaat je trotse gevoel en je hoop dat het allemaal goed zou komen.
De tranen stromen over mijn wangen als ik naar de trein sjok, overbelast door alle spullen die ik mee heb. Ik zeg de vriend die met me meeliep gedag. Tot morgen. Ik zal er zijn. Maar ik voel me ellendig en leeg. Even heb ik medelijden met mezelf en vind ik mezelf heel erg zielig. Waarom heeft de een zoveel mazzel in zijn leven, en de ander altijd pech? Ik wil ook eens iets bereiken. Al is het maar één keertje. Waarom moet mijn geluk me afgenomen worden? Wat heb ik verkeerd gedaan?
De trein staat er wonder boven wonder nog door een vertraging. Niet dat het uitmaakt, want ik kan mijn aansluiting toch niet meer halen. En ik heb de drang om veel zoete dingen naar binnen te werken. Maar ik moet nu wachten tot mijn overstap station.
Ik zeul mijn zooi de trein in en ga op de stoel op het balkon zitten. Lekker rustig, dan maakt het ook niet uit of ik in huilen uit zal barsten.
Toch gaat er een man tegenover me zitten. Ik merk dat hij nieuwsgierig is. Ik zoek zijn ogen en kijk hem recht aan. De rest van de reis durft hij niet om te kijken. Ik pak mijn mobiel en sms mijn vriendinnetje, Jackie. Al snel belt ze terug en meteen verlies ik het gevecht tegen de tranen weer. Ze rollen over mijn wangen en mijn neus lijkt één grote snottebel. Maar het doet me weinig. Hakkelend vertel ik over mijn dag. Hoe vreselijk rot het was. Ze stelt me gerust. Haar stem horen doet me goed. Was ik maar al thuis, maar ik moet nog anderhalf uur.
Als we ophangen twijfel ik. Zal ik mijn moeder een berichtje sturen, of bellen? Ik kies het laatste en kies haar nummer. De telefoon gaat een paar keer over en dan neemt ze op. Weer een golf van verdriet. Maar het gesprek is kort en doet me toch goed. De rest van de reis gaat als een roes voor me voorbij. Ik herinner me thuis niet eens meer wat ik gelezen heb, ik werd pas wakker toen ik mijn moeder bovenaan de trap op het station zag staan. Ze wachtte me op. En ik voelde een opluchting. Ik ben niet alleen. Ik sta er niet alleen voor.