Een paar weken geleden ben ik begonnen met een verhaal, die nu al vele pagina's telt. En de proloog wil ik graag met jullie delen! Ik ben niet echt een goede schrijven, maar het lucht op. Ik hoop dat bij jullie in de smaak zal vallen.
Proloog
Soms dan lijkt niks wat het lijkt... En soms lijkt alles op niets... Werelden gaan open, werelden gaan dicht. Eigenlijk leven we allen in een grote illusie vol leugens en bedrog. Met een wazige blik die toch heel scherp lijkt, loopt iedereen rond, dingen doend die ze... nou ja... altijd doen. Hun ogen zijn open, maar ook gesloten. Gesloten voor de realiteit. Hun illusionele wereld is wat zij de realiteit noemen. Eigenlijk de compleet tegenovergestelde wereld dus. Maar zo is het nu eenmaal. Omdat het normaal is. Maar in werkelijkheid ziet niemand door die illusie heen. Zelden prikt er iemand door, en als dat gebeurd.. Geloofd niemand wat degene ziet. In de middeleeuwen zou je dan verbrand worden als heks, een paar eeuwen later opgesloten in een gesticht. Daarom praat niemand er meer over. Iedereen wil normaal zijn. Een kopie van alle anderen. Maar, degene die hun ogen wel openhouden voor de werkelijkheid, weten hoe het echt zit.
Af en toe vind ik het lekker, om in een drukke straat, als het regent, stil te gaan staan. Dan voel ik hoe ik nat word, kijk ik hoe de haastige mens langs spoedt om droog te blijven, probeert de tijd in te halen en doen alsof de duivel hen achterna zit. Alsof elke gemiste seconde een zonde is, een gemiste geleefde seconde. Niemand heeft echt door wat er om zich heen werkelijk gebeurd. Het dringt niet tot ze door. Een kind valt en huilt om zijn geschaafde knie. Niemand reageert. Alleen een vrouw, vermoedelijk de moeder, doet een poging tot hulp. Ze trekt het kind mee, zodat het niemand meer tot last is. Maar in werkelijkheid, is het niemand tot last, want het valt niemand op. Nooit. Ik zag het gebeuren. Maar ik deed niets. Waarom eigenlijk niet? Was ik zelf ook zoals al die anderen? Was ik ook iemand die probeerde te ontsnappen? Mijn gedachten houden me minuten lang gevangen. Starend, met een blik op oneindig, zie ik iedereen als een soort waas voor mijn ogen voorbij schieten. Iedereen zag er anders uit. Maar was toch zo hetzelfde.
Mijn haren plakken aan mijn voorhoofd, en mijn kleding is doorweekt als ik besluit om naar huis te gaan. Huis. Een veilige plek. Warm en gezellig. Maar soms voelt het leeg, koud en kaal. Dan hangt er een kilte in het huis, dat zo kriebelig via je ruggengraat naar boven sluipt waardoor je hele lichaam huivert. Op de weg naar huis, die ik lopend afleg, let ik alleen maar op mijn eigen ademhaling, mijn voetstappen, en de regen die op de stoep klettert als een lekkende kraan. Diepe plassen zijn ontstaan op het asfalt. Ik ontwijk ze niet als ze op mijn pad komen, waardoor mijn schoenen al snel blank staan. Ik had de bus kunnen pakken, maar het is niet ver, en ik voel vandaag de behoefte om gewoon te lopen. Ook al zijn de weergoden mij niet goed gezind.
De plaats die ik huis noem, is vandaag leeg. Er brand geen licht en geen geluid is hoorbaar dan de regen. Diezelfde regen zorgt voor een troosteloze aanblik. Het maakt me niet uit. Ik ben het nu wel gewend. Met een ouderwetse sleutel open ik de grote, houten deur, die krakend opengaat. Een schemerige hal doemt voor me op. Leeg. Ik loop meteen door naar de keuken en zet water op. De klok die in de woonkamer hangt, klinkt door het hele huis. Het loopt tegen de klok van vijf. Geheel automatisch en nog steeds in gedachten voor me uit starend, schenk ik het kokende water in een mok, gooi ik er wat suiker bij en een theezakje en loop ik al roerend met een lepeltje, richting de woonkamer. Ik ga zitten met de kop dampende thee in mijn handen. De bruine vloeistof geeft toch iets vertrouwds, iets huiselijk. Ondanks de sfeer die ver te zoeken is, is dit mijn thuis.
De geurende kruiden dringen mijn neusgaten binnen. Ik zucht. De schemerige kamer geeft me toch een veilig gevoel, ook al ben ik alleen. Ik ben niet altijd alleen. Dat gevoel heb ik soms. De ene keer heviger dan de andere keer. Ik zet de afkoelende mok op het tafeltje voor me en pak het lucifer doosje. Direct nadat ik het stukje hout over het doosje haal, ontstaat er een vlammetje, vergezeld met de scherpe geur van zwavel. Ik breng het brandende stokje richting de lont van een enkele zwarte kaars, die voor me staat. Mijn lichtpuntje zal snel weer terugzijn. Ik voel het. Ik weet het. En mijn gevoel is altijd juist.