Ik ga rustig op bed liggen en probeer mezelf te ontspannen. Ik sla een
geblokte, wollen deken over me heen, vastberaden om me te begeven naar een andere wereld. De wereld van eigen gedachten en fantasieën. De meest kleurrijke wereld van allemaal.
Bij elke kleine beweging die ik maak voel ik de deken zachtjes over mijn
lichaam glijden. Het geeft een prettige warmte af. Mijn ademhaling wordt steeds rustiger en dieper. Alles om me heen vervaagt; het geluid in de verte deert me niet meer. Voorzichtig glijd ik verder af en ik laat me helemaal gaan.
Ik waan me op het strand, aan de zee. Een zeemeeuw die vlak langs me heen vliegt verrast me. De zilte geuren van de zee prikkelen mijn neus en de wind streelt voorzichtig mijn gezicht. Ik volg de meeuw de verte in en ben onder de indruk van hoe de vogel zich, zonder enige verdere inspanning, gracieus laat meenemen door de wind. Gefascineerd door het water laat ik mijn ogen meedeinen met de zacht rollende branding. Het lijkt alsof ik me met de zee verenig. In het staalblauwe water schittert iets wat mijn aandacht trekt. Maar op het moment dat het oplicht is het bijna net zo snel weer verdwenen. Het is een wonderbaarlijk verschijnsel. De nieuwsgierigheid in mezelf laait op en ik voel de innerlijke kracht in mijn lichaam groeien. Het besef van mijn zintuigen is extra sterk.
Alles lijkt ineens controleerbaar. Mijn nieuwsgierigheid en wilskracht laat mijn lichaam gehoorzamen. Ik bezit een verbazende kracht. Het lijkt alsof alles mogelijk is.
De schittering in het water dat een spectrum aan kleuren geeft, is
overweldigend. Magisch, bovenwerelds! Wat gebeurt er?
Plots zweef ik over het water. In een normale situatie zou ik mijn eigen ogen
niet geloven, maar het lijkt nu alsof ik nooit anders heb gedaan. Ik wil zo
graag naar de plek toe die mijn aandacht trekt en het gebeurt. Ik concentreer
me volledig op de schitterende kleuren die langzaam naderbij komen.
Wat is het dat ik zie? Een mens? Wat voor een creatuur is het?
Als ik nog maar tientallen meters van de plek verwijderd ben, voel ik mijn hart
kloppen in mijn borst. Elk moment kan de schittering weer opduiken. Het water borrelt en schuimt.
Plots mag ik aanschouwen wat ik hoopte te zien. Mijn mond valt open van
verbazing. Het is een uitzonderlijk mooi gezicht. Ik wrijf in mijn ogen, want
ik weet niet meer of dit werkelijkheid is of een droom. De gedaante van een
vrouw is voor mijn voeten verschenen. Maar het is geen mens. Haar bovenlichaam is van een goddelijke vrouw, versierd met de mooiste tekeningen en weelderige, paarsgekleurde vinnen sieren de indigoblauwe schubben van haar visachtige onderlichaam.
Met grote, wijd open staande ogen staar ik haar aan. Mijn adem stokt van de
adembenemende aanblik van haar schoonheid, een bovennatuurlijke schoonheid. De wind streelt speels door haar hoogblonde lokken en een glimlach straalt op haar gezicht. Als ik in haar prachtige, waterige, donkerblauwe ogen kijk, word ik overspoeld door een golf van iets wat ik nog nooit gevoeld heb; oprechte
liefde. Het treft me intens diep. Niets, totaal niets kan ik nog uitbrengen.
Ineens begint ze te spreken zonder waarneembare bewegingen te maken met haar zilverblauwe lippen. Toch versta ik haar luid en duidelijk.
“Kom, ga mee”, fluistert ze, “Kom mee naar mijn wereld...”
Haar stem klinkt mij als muziek in de oren en daarom aarzel ik geen moment. Met ongesproken toestemming neem ik haar zachte hand vast en samen verlaten we deze plek.
Ik word met ongekende snelheid meegenomen de zee in. Het rijk waarin ik terecht kom is buitengewoon fabelachtig. De fonkelende zeesterren die gemoedelijk in het water met de stroming meedeinen, lijken bijna licht te geven. Ik kom tot het besef dat de elementen van de natuur totaal geen invloed op me hebben.
Gedachten glijden even snel van me af als dat ze in me opkomen. Het is een
bevrijdend gevoel.
Enige twijfel begint in me te groeien. Het is een raadsel waarom de meermin me hier naartoe heeft gebracht. Vele vragen borrelen in me op. Waarom heeft ze zich aan me laten zien?
Mijn gedachten worden door de meermin feilloos opgepakt en begrepen. Verdere uitleg lijkt niet nodig. Als ze begint te spreken is het alsof me opnieuw de adem ontnomen wordt. De lieflijke klanken die uit haar mond komen werken bijna helend. Ik voel me zo licht als een veer en lijk wel herboren.
De omgeving ervaar ik als mezelf, het water is mijn lichaam en mijn lichaam is het water. Alles wat ik uitstraal wordt met dezelfde intensiteit beantwoord.
Alles lijkt door me heen te vloeien. De intensiteit van alle schepsels in deze
wereld kan ik begrijpen, en wat nog mooier is, zelfs ervaren. De goedheid die
hier heerst, het vertrouwen en de overgave aan het hogere is een deel van mij geworden. Datgene is wat ik altijd bij me zal dragen. Met diepe overtuiging kan ik zeggen dat de hemel bestaat. Als er engelen zijn in deze wereld, dan is het hier.
Stralend van het geluk, dat ik dit mee mag maken, kijk ik recht in de
waterige ogen van de meermin. Ze zijn oogverblindend. Voldaan kijkt ze naar me en voelt dat mijn innerlijke puzzel zich langzaam begint op te lossen.
“Begrijp je nu waarom je hier bent?”, vraagt ze terwijl ze haar beide armen
opheft. “Dit geschenk was nodig”, vervolgt ze met haar gouden stem, “Onze
wereld en jouw wereld zijn gescheiden door een ragfijne sluier, maar tóch
verbonden. Alles is één, dit heb je mogen ervaren. Je was er klaar voor, wij
waren er klaar voor. We hebben jou gekozen als schakel. Gaat heen, verwoordt en verkondigt dat de hoop nooit verloren mag gaan. Liefde, geluk en een betere wereld liggen om de hoek, wachtend om weder gevonden te worden. Want onthoudt, wij zullen er zijn, altijd.”
Met een diepe zucht word ik wakker. Warme zonnestralen vallen mijn kamer
binnen. Ik kijk op en staar naar buiten. De twinkelingen in mijn ogen moeten
duidelijk zichtbaar zijn. Ik kleed me aan en ren naar beneden.
Ik pak het schrift dat ik jaren geleden eens heb gekocht uit de onderste lade
van de boekenkast, en neem met vulpen in mijn hand plaats aan de tafel.
Onverstoorbaar begin ik te schrijven; eerst heel rustig, daarna steeds sneller.
Het lijkt als vanzelf te gaan. De tijd tikt ongemerkt voort.
Plotseling valt de pen uit mijn hand. Ik kijk op het papier en bezie de laatste
zinnen die ik geschreven heb: “Wij zullen er zijn, altijd.”
Mijn gedachten worden verstoord doordat ik in de verte het krijsende geluid van een meeuw hoor, dat duidelijk waarneembaar boven het fluitende geluid van de wind uitsteekt.
In een roes scheur ik de beschreven vellen uit het schrift en loop naar de
kelder om een lege fles te pakken.Vluchtig rol ik het papier op en schuif dit
kundig door de smalle flessenhals.
Bovengekomen gris ik mijn autosleutels van het dressoir en loop naar de
parkeerplaats.
Op de snelweg staar ik voor gedachteloos me uit. Er weerklinkt een stem in mijn hoofd. “Jij bent onze schakel”.
Hierna lijken er minuten voorbij te gaan zonder dat ik het me realiseer.
Plots zie ik in de verte de zee naderen, en ben op de plek van bestemming.
Ik stap de auto uit en ren het strand op. In mijn haast struikel ik bijna over
mijn eigen voeten. Het losse zand waarin ik loop, waait achter mij op door de
straffe wind.
Een zilvermeeuw scheert rakelings achter me langs.
Beduusd staar ik over de grijze zee die koud en kil voor mijn voeten ligt.
Maar als ik verder door kijk naar de horizon, zie ik het oranjerode schijnsel
van de zon, dat me innerlijk verwarmt en de juist opgedane herinneringen naar boven brengt.
Het moet maar zo zijn, denk ik bij mezelf en met een ferme zwaai gooi ik de
fles in zee, zodat de door mij verkregen wijsheid de mensheid bereikt als deze
er klaar voor is.
Weemoedig kijk ik naar de zee. In de verte zie ik iets opschitteren.
Voorzichtig vormt zich een glimlach om mijn mond.