De wijze hond
Op zekere dag kwam een wijze hond vooorbij een gezelschap
katten.
Toen hij dichterbij kwam en zag dat zij zeer aandachtig met
iets bezig waren, en hem niet zagen, bleef hij staan.
Daarop verhief zich uit het gezelschap een grote, ernstige kat
die hen toesprak: 'Broeders, bid; en als je telkens opnieuw bidt,
zonder te twijfelen, waarlijk dan zal het muizen regenen.'
Toen de hond dat hoorde, lachte hij in zichzelf en ging zijns
weegs, zeggende: 'O blinde en dwaze katten, staat er niet
geschreven en hebben mijn vaderen voor mij niet geweten,
dat het, als antwoord op smeekbeden en geloof, nooit muizen
regent, maar kluiven?'
~~~~~~
De zeven zelven
In het stilste uur van de nacht, toen ik half slapend terneer
lag, zaten mijn zelven bij elkaar en voerden fluisterend dit
gesprek:
Het eerste zelf:"Hier, in deze dwaas, heb ik al deze jaren
geleefd, met geen andere taak dan overdag pijn te hernieuwen
en 's nachts opnieuw zijn zorg wakker te roepen. Ik kan
mijn lot niet langer verdragen, en nu verzet ik mij.'
Het tweede zelf:'Jou lot is beter dan het mijne, broeder,
want mij is opgedragen het vreugdige zelf van deze dwaas te
zijn. Ik lach zijn lach en zing zijn gelukkige uren en met
drievoudig gevleugelde voeten dans ik zijn klaardere gedachten.
Ik ben het, die mij verzetten wil tegen mijn treurige lot.'
Het derde zelf:'En ik dan, het door liefde gedreven zelf, het
vlammende hout van wilde hartstochten en fantastische verlangens?
Ik, het liefhebbende zelf, zou tegen deze dwaas willen opstaan.'
Het vierde zelf:'Onder jullie allen ben ik de ellendigste, want
mij werd niets geschonken dan verfoeilijke haat en vernietig-
ende vervloeking. Ik, het stormachtige zelf, geboren in de
duistere krochten van de hel, wil deze dienstbaarheid afschudden.'
Het vijfde zelf:'Nee, niet jij, mar ik, het denkende, het
verbeeldingrijke zelf, dat honger kent en dorst, dat geboemd is
om te zwerven zonder rust, zoekende naar het ongekende en
naar nog niet geschapen dingen, ik zou me willen verzetten.'
Het zesde zelf:'En ik, het werkende zelf, de beklagenswaardige
arbeider, die met geduldige handen en verlangende ogen
de dagenvormt tot beelden en de vormloze elementen nieuwe
en eeuwige vormen schenkt - ik, de eenzame, zou op willen
staan tegen deze rusteloze dwaas.'
Het zevende zelf:'Hoe vreemd, dat jullie allen je tegen deze
mens zouden willen verzetten, omdat ieder van jullie een
bepaalde plicht vervullen moet. Was ik maar als een van jullie,
een zelf met een bepaalde taak! Maar ik heb er geen, ik ben het
zelf, dat niets verricht, dat werkeloos neerzit, zonder
bezigheid, terwijl jullie het leven herscheppen. Wie van ons
moet zich verzetten?'
Toen het zevende zelf zo sprak keken de andere zes het met
medelijden aan, maar zeiden niets meer; naarmate de nacht
dieper neerdaalde sliep het ene na het andere in, vol nieuwe
en gebrekkige onderworpenheid.
Maar het zevende zelf bleef waken en staarde naar het niets
dat achter alle dingen is.
Kahlil Gibran uit "de dwaas"