Het leven
Het leen is een eiland in een oceaan van verlatenheid, een eiland
waarvan de rotsen verwachtingen, de bomen dromen, de
bloemen eenzaamheid en de beken dorst zijn.
Jullie leven, mijn broeders, is een eiland, dat van alle andere
eilanden en landstreken is gescheiden. Hoeveel schepen ook van
je kusten koers zetten naar andere windstreken, hoeveel vloten
ook je kusten aandoen, je blijft een eenzaam eiland, dat lijdt onder
de pijn van de eenzaamheid en hunkert naar geluk. Je broeders
kennen je niet en je ontbeert hun sympathie en begrip.
Mijn broeder, ik zag je zitten op een berg goud. Je verheugde
je over je rijkdom, je was trots op je schatten en twijfelde er niet
aan of elke handvol goud die je had vergaard was een onzichtbare
schakel die de verlangens en gedachten van andere mensen met
die van jou verbond.
Ik zag je voor mijn geestesoog opdoemen als een groot veroveraar
die zijn troepen aanvoerde, uit op de vernietiging van de
bolwerken van je vijanden. Maar toen ik weer keek, zag ik slechts
een eenzaam hart dat wegkwijnde achter volle schatkisten, een
dorstige vogel in een gouden kooi met een leeg waterbakje.
Mijn broeder, ik zag je zitten op de eretroon met om je heen je
volk dat je majesteit verkondigde, de lof zong van je grote daden,
je wijsheid hemelhoog prees, je aanstaarde of het zich in de
tegenwoordigheid van een profeet bevond en zijn gejuich tot aan
het hemelgewelf verhief.
Je keek naar je onderdanen en ik zag op je gelaat de tekenen
van geluk, macht en triomf, als was je de ziel van hun lichaam.
Maar toen ik weer keek, zag ik je moederziel alleen naast je
troon staan, een balling die zijn hand in alle richtingen
uitstrekte, alsof hij onzichtbare geesten smeekte om genade en
vriendelijkheid - bedelend om onderdak, al had dat niet meer
te bieden dan wat warmte en vriendleijkheid.
Mijn broeder, ik zag hoe je, verliefd op een mooie vrouw, je
hart offerde op het altaar van haar lieflijkheid. Toen ik zag hoe ze
met tedere, moederlijke gevoelens naar je keek, zei ik bij mezelf:
'Lang leve de liefde, die een eind maakt aan de eenzaamheid van
de mens en zijn hart verbindt met dat van een ander.'
Maar toen ik weer keek, zag ik in je liefhebbende hart een ander,
eenzaam hart dat het tevergeefs uitschreeuwde om zijn geheim
aan een vrouw te onthullen, en achter je van liefde vervulde
ziel een andere eenzame ziel die leek op een ronddolende wolk
en tevergeefs wenste dat ze kon veranderen in tranen in de ogen
van de geliefde.
Je leven, mijn broeder, is een eenzame woning, gescheiden
van de woningen van anderen, een huis waarvan het inwendige
de blik van de buren niet doordringt. Als het in duisternis wordt
gedompeld, verlicht de lamp van de buren het niet. Als er geen
levensmiddelen meer zijn, vult de voorraad van de buren ze niet
aan. Als het in een woestijn staat, kun je het niet verplaatsen naar
de tuinen die door anderen worden bewerkt en beplant. Als het
op een bergtop staat, kun je het niet naar het dal brengen dat
door de voeten van andere mensen wordt begaan.
Het leven van je geest, mijn broeder, is omgeven door eenzaamheid,
en als het anders was, was jij niet jij en ik niet ik. Als
het anders was, dacht ik bij het horen van je stem dat het mijn
stem was die sprak en bij hert zien van jouw gezicht dat ik mijzelf
in de spiegel zag.
Kahlil Gibran uit "De stem van de meester"