Nietzsche
Nietzsche werd sterk beïnvloed door de filosoof Arthur Schopenhauer, wiens metafysica van de Wil hij min of meer overnam, zij het dat hij er andere ethische consequenties aan verbond: waar Schopenhauer pleitte voor een ascetische 'apollinische' levenshouding, was Nietzsche juist een voorvechter van een 'dionysische' bevestiging van de levenswil. Dit strijdlustige concept werd belichaamd door de übermensch: het in de toekomst levende resultaat van de voortdurende bevestiging van de wil tot macht, die zich tot de huidige mens verhoudt zoals de huidige mens zich verhoudt tot een aap. Deze gedachte vond zijn bekendste uitdrukking in het poëtisch-profetische boek Also sprach Zarathustra.
Omdat Nietzsche rigoureus de aanval inzette op heersende ideeën - inclusief die van hemzelf - noemde hij zich de filosoof met de hamer. Beroemd is in dit verband zijn constatering dat God dood is (Die fröhliche Wissenschaft, §§ 108, 125 en 343). Meer in het bijzonder: de mens heeft God vermoord. De levensontkennende slavenmentaliteit van de joods-christelijke traditie heeft volgens Nietzsche afgedaan. Nietzsche was van mening dat de slavenmoraal was ontstaan als verzet tegen de heersende orde. Daarom poneerde Nietzsche de slavenmoraal als een moraal die een externe oorzaak heeft. Hier tegenover stelde hij de heersersmoraal, de moraal die zonder invloeden van buitenaf ontstond. De slavenmoraal is immer tegen de heersersmoraal gekeerd. De heersersmoraal is de moraal voor degenen die zich als sterk, mooi en voornaam herkennen. De slavenmoraal staat in de ogen van Nietzsche symbool voor alles wat zwak is, maar vooral sluw.
Nietzsches denken is een voortdurende herwaardering van het voorafgaande met de kennelijke bedoeling uiteindelijk elke metafysica en moraal achter zich te laten.
Velen zagen Nietzsche als een atheïst. Dit zou echter onjuist kunnen zijn aangezien geloven in een dode god iets anders is dan waar een atheïst voor pleit, namelijk dat er nooit een god was.