De Lastzak
Een vertelling, geschreven door Diana van Doorn.
Door het dichte loofbomen bos liep een zandweg. De hoge bomen met het uitlopende loof werd het zonlicht getemperd.
Naast de zandweg stromende een beekje, dat meanderde richting de zee.
De man sjokte voort .Zijn ogen waren gericht op de grond waarop hij liep. Zo zag hij alleen de kale neuzen van zijn afgedragen schoenen.
Het lopen ging traag door de last die hij meedroeg.
Daar hij geheel gedompeld was in de grauwe wolk die hem omhulde en hij doof geworden was voor alle geluiden om hem heen, bemerkte hij niet dat er vanuit de tegengestelde richting iemand hem tegemoet liep.
De persoon sprak de man aan door hem een goede dag te wensen.
Deze keek met zijn uitgebluste ogen naar hem op, maar kon de persoon niet goed zien.
Een verblindende zonnestaal, welke door het bladerenloof viel benam hem het zicht.
De persoon hield zijn pas in en bleef voor de man staan en vroeg: “Waar gaat jouw reis naar toe met zoveel last op je rug?”.
De man probeerde hem te antwoorden, doch kon slechts een rochelend geluid laten horen. Hij had zijn stem al geruime tijd niet gebruikt .Mede daardoor was er slijm in zijn keel gaan vormen .De man schraapte zijn keel en hoestte een fluim op, welke hij uit zijn mond spuwde, deze viel naast de zandweg op een bramenstruik.
Toen antwoordde hij met afgematte stem:
“Mijn reis heeft géén doel, tenzij ik de steen die ik in mijn binnenzak draag kan gooien in de glazen van mijn vijand”.
De persoon zei:”Wat zijn uw ogen grauw, even als de grond waar uw voeten gaan”.
“Ach”zei de man,”ik zie slechts de grond waar mijn voeten gaan”.
“Jaren strompel ik al over de wegen en vele malen ben ik gestruikeld en er was nooit iemand die me aanbood mijn last te dragen”.
“Ik ben iemand”, sprak de persoon.”Wat draag je in die zak op je rug?”.
De man keek hem verbaasd aan en zei:”dat weet ik niet meer, maar ik ben zo moe, dat het lijkt of die zak steeds zwaarder wordt”.
“Dan wordt het nu tijd om je last te verlichten” zei de persoon.”Maak je rugzak open en laat me zien wat je meedraagt”.
De man keek de persoon bevreesd aan en zette de zak op de grond. Met trillende handen opende hij de zak. Een vunzige lucht steeg eruit op.
De persoon gebood hem eruit te halen wat erin zat.
“Wat zal ik er dan uit moeten halen”, weerstreefde de man.
“Dat wat uw hand tegenkomt”, zei de persoon.
De man haalde er iets uit dat verrot was en stonk.
“Wat is dat” zei hij met bevende stem.
“Oud verdriet”, sprak de persoon. “dat je buiten je hebt gehouden i.p.v. het te planten op een vruchtbaar plekje in je hart. In dat geval had God zijn genade er over kunnen uitstorten en was het gaan groeien als een bloem genaamd Mededogen. Geef het aan mij “sprak de persoon.
Deze liep naar het beekje en waste het in het water. Het water spoelde het schoon en zie, het werd fris en geurig als een lentemorgen.
Op dat moment ging er een steek door de man zijn hart en hij voelde mededogen met een ieder die het moeilijk had.
De persoon zei hem nog een keer de hand in de zak te steken. De man aarzelde even en haalde iets wat bruin uitgeslagen was te voorschijn en zwaar woog.
“Wat is dat?”.sprak de man
“Het is het geloof van je Vaderen, welke door je moeder is meegegeven aan het begin van je levensweg. Als je het iedere dag opgepoetst had, was het gaan schitteren als de zon en had het anderen misschien wel de weg gewezen. Geef het aan mij”, sprak de persoon.
Ook ditmaal waste de persoon het in de beek en zie, het begon te schitteren en te stralen. De man zag van alle kanten menselijke schimmen komen naar het schitterende licht, die zich daarin verheugden (verhoogden).
“Steek je hand nogmaals in de zak”, sprak de persoon.
Toen de man dit deed trok hij zijn hand er ijlings uit en gilde. Zijn hand was bebloed door een verroest mes en hij riep, ‘Au, wat is dit nu weer?”.
“Dat zijn je scherpe woorden van kritiek. Als je die had ingeslikt en aan God gegeven had waren ze geworden tot balsem op de zielen van je naasten.
Geef het aan mij”, sprak de persoon.
Toen de persoon het mes tot zich nam veranderde dit in een staf.
De persoon sprak, “Deze staf helpt je om de obstakels te verwijderen die komen op de weg die je vanaf nu gaat volgen”.
“Keer nu de rest van de zak om”, sprak de persoon.
De man deed wat hem opgedragen werd. Er rolde grote, kleine, scherpe en gladde voorwerpen uit.
Nauwelijks kon de man nog spreken en vroeg met een brok in zijn keel wat deze voorwerpen waren.
“Je grieven, jaloezie en wanbegrip, die je te neergedrukt hielden, zodat het licht in je ogen doofde en de hemel zich er niet meer in kon weerkaatsen.
Gooi ze in de beek”, sprak de persoon.
De man deed wat hem gezegd werd en hij gooide de voorwerpen in het beekje. De voorwerpen vielen naar de bodem van het beekje wat luchtbellen veroorzaakte.Die luchtbellen veranderden, er kwamen zeven gekleurde lotusbloemen naar boven drijven. Enkele knoppen gingen open, een paar waren halfopen. Eén bleef nog geheel gesloten.
Samen keken zij naar dit prachtige schouwspel.
De persoon zei,´ Kijk, die ene knop die nog gesloten is, herbergt een witte bloem. Als jouw weg ten einde loopt en alle andere knoppen volledig tot bloei zijn gekomen, dan zal deze ook opengaan en bloeien.
De man begreep niet wat de persoon daar mee bedoelde, doch een gevoel van hoop en ontzag doorstroomde zijn lichaam.
Na enige stilte sprak de persoon de man nogmaals aan en vroeg, ”Wat heb je in de binnenzak van je jas zitten”.
De man antwoordde hem dat er een steen in zat.
“En waar heb je die voor nodig ?”, sprak de persoon.
De man keek beschaamd en zei, ”Voor een vriend, die géén vriend meer is, omdat hij me alles ontnam wat mij dierbaar was. Ik wilde hem dit betaald zetten door met deze steen zijn glazen te verbrijzelen zoals hij dat mij ook geflikt heeft”.
De persoon keek hem aan en zei: “ Als je hart vrij geworden is door de genade van Inzicht, dan zul je weten dat vriend of vijand de twee aangezichten zijn van één munt. Dan zul je niet meer met gelijke munt willen betalen.Je zult dan weten dat mijn en dijn de schijn van de illusie in zich draagt genaamd: Onwetendheid.
Het is die onwetendheid die de breuk veroorzaakt waardoor de mens veroordeeld lijkt tot de sluier van geestelijke blind- en doofheid. .
Door deze versluiering verdwaalt hij/zij vele malen en valt menig keer. De paradox is dat juist op die momenten de sluier even wegglijdt en de mens slechts heeft te roepen om hulp in wat voor vorm dan ook. Deze hulp is altijd aanwezig. Maar wie niet vraagt zal niet gehoord worden, noch in de vorm van hulp of inzicht. .
Ik zal een tipje van de sluier oplichten, zodat je het begrijpt zonder in verwarring te geraken. Ieder mens draagt deze levende kennis met zich mee, maar velen zijn zich hiervan niet bewust. Het is de schat van alle bestaan waar vele naar zoeken. Slechts een enkeling die er rijp voor is zal het geschonken worden. Ieder op zijn/haar tijd. Want als deze kennis en inzicht op de straat zou liggen dan zijn er handige kooplieden die daar hun marktkraam op zetten en deze aanbieden aan die zielen die nog in onwetendheid leven.Betaalde kennis is altijd onvolledig. Het leven wordt slechts geleerd door de levende ervaringen, welke het bewustzijn in de mens verrijken. Niet door de dode letter of vermaningen.
Licht en Duisternis waren bij de aanvang van dit bestaan. Alles is daaruit voortgekomen en deelt daarin.
Beschouw een etmaal en je zult zien dat deze alle nuances van licht en duisternis in zich meedraagt. Elk moment heeft daarin zijn betekenis.
Er is geen goed of slecht moment tenzij de mens daar zelf een oordeel over geeft. Zeven dagen heeft een week, zij is de uitdrukking van het alledaagse.
Zon, maan en sterren bepalen de tijd in uren, dagen en seizoenen.
Maar er is ook een achtste dag. De achtste dag onttrekt zich aan deze wetmatigheid. Op die dag zullen we weten wie we werkelijk zijn. Daarom waarschuw ik een ieder niet te ver-achten, maar te hoog -achten.”
De persoon gebood de man de steen langs het pad te leggen, zodat deze een baken kon zijn voor hen die na hem kwamen.
De persoon zei hem: “Als die vriend niet had gedaan wat hij moest doen, zou je deze dag nooit tot leven zijn gekomen.”.
“Geef nu die zak aan mij”. De man gaf hem de oude zak die nu geheel leeg was. De persoon klopte deze uit en de zak veranderde in een nieuwe mantel.
“Trek je oude kleding uit”, sprak de persoon tot de man, “en trek deze mantel aan. Graaf een kuil en stop die oude kleding daarin”
“Laat van nu af aan de Geest van onderscheiding je weg verlichten, ga in vrede”.
De man groef een kuil en stopte zijn oude plunje daarin en gooide de kuil dicht. Hij was zo bezig met dat werk, zodat hij niet bemerkte dat de persoon was verdwenen.
Want toen hij zich omdraaide wilde hij de persoon bedanken, doch deze was vertrokken. Een zachte bries stak op, en blies over zijn gelaat.
Voor het eerst sinds lange tijd glimlachte zijn hart en zijn ogen werden helder. Zo vervolgde hij zijn weg zonder de lastzak , maar in een nieuwe mantel.