De Kudde
Of hoe bewustzijn geleid kan worden door gevoel en ratio tegelijk
Een schreeuw.
Cernunn werd abrupt verstoord tijdens zijn maaltijd.
Hij keek op, nog nakauwend op een pluk gras, en zijn mijmeringen van zojuist zongen nog door in zijn geest.
Mijmeringen over groene weiden, achter de horizon. Nog meer mals gras en welvaart voor zijn kudde.
Zijn ogen weerspiegelden de bergen in de verte, scherp afgetekend tegen de indigoblauwe hemel. De vallei waarin zij allen zich bevonden bewoog zich als een trechter voor hem uit, naar het verre paradijs. De zon streelde de vallei met haar laatste koperen haren, en zette alles tot zover het oog reikte in vuur en vlam. Het was Najaar. De laatste warme dagen voordat regens en koudte zouden komen.
De warme wind kuste zachtjes Cernunns zwarte manen, en liet deze speels door haar vingers glijden.
Zijn vacht, zo zwart dat deze donkerblauw glansde, trilde lichtjes bij deze liefkozende aanraking.
Hij keek loom achterom.
Nogmaals een schreeuw. Ditmaal pijnigend, en door merg en been heen gaand.
Cernunns blik zocht rond, en zag Nemain, één van zijn geliefde merries, weggezakt in de aarde.
Ze schreeuwde van pijn en uit onmacht.
Vanuit achter de kudde voelde Cernunn een blik en een vraag. Epona, de Alfa merrie, vroeg of haar hulp nodig was.
Hij keek haar niet aan, en met slechts een slag van zijn zwartzijden staart gaf hij aan geen hulp te verlangen van haar.
Epona deerde hem niet zo. Ze was er om zijn kudde bijeen te houden, om ze te drijven wanneer hij dat verlangde. Verder was ze alleen nog geschikt om zijn veulens te werpen, zoals een goede fokmerrie, niets meer en niets minder. Maar meerdere malen heeft ze hem blijk gegeven hier niet om te geven, en hij op zijn beurt weigerde verder zijn zaad en aandacht aan haar te verspillen.
Hoewel ze met haar innerlijke kracht en moederliefde de kudde op haar hand had, was ze in zijn ogen slechts een bijkomstigheid, een handigheid.
Zijn kracht was waar de kudde op dreef, zijn wil en zijn scherpe oog, en zijn zaad.
Nemain had vier sterke veulens voor hem geworpen, en het speet hem dat juist deze sterke merrie in een val was beland.
Hij had het liever anders gezien.
Epona snoof geërgerd na het zien van het argeloze teken van Cernunn. Hij mocht dan wel de leidende hengst zijn, maar van mededogen en liefde had deze krijger nooit gehoord.
Ze wist in haar hart, dat Cernunn ooit nog eens zou moeten bijdraaien, wilde hij de kudde bijeenhouden. Want, zo wist zij, dit was niet alleen haar taak. De kudde had immers zowel hem als haar gekozen als leiders, en de één zou niet zijn zonder de ander, en de kudde al helemaal niet.
Ze sloeg haar witte staart in de wind en zette haar lippen weer aan de grond, begerig op zoek naar malse sprietjes gras.
Cernunn liep op Nemain af en zag hoe ernstig het was.
Met donkere ogen keek ze op hem toe, en hinnikte zacht en pijnlijk. Het zand onder haar benen was weggegleden in een verraderlijk gat toen ze hier op zoek was naar voedsel. Eén van de vele gevaren waar zijn kudde mee te kampen had, was dit soort gaten. Vermoedelijk oude holen van lang vergane beesten, en waar het gras zich uiteindelijk weer boven gesloten had, de zwarte leegte verraderlijk aan het oog onttrokken.
Nemain was tot haar buik weggeschoven in de diepte. Cernunn duwde met zijn neus tegen Nemain, om haar aan te sporen eruit te komen. Nemain snoof en maaide wild met haar voorbenen om houvast te vinden. Ze gleed nog verder weg. Ze voelde een stekende pijn in een achterbeen en ze wist dat deze gebroken was. Ze keek hulpeloos naar Cernunn, haar neusgaten wijdopen gesperd. In haar ogen zag hij de angst en de dood. Hij wist dat hij niks voor haar kon doen en duwde zijn neus troostend tegen de hare.
Een ritselend geluid deed Cernunn opkijken. Daar stond Dylan, Nemains laatste veulen en slechts een paar dagen oud. Hoe klein hij nu was, Cernunn wist dat deze ooit een sterke hengst zou worden. Zijn ogen en oortjes stonden vragend, en hij stapte langzaam en onderdanig dichterbij. Hongerig als hij was, was hij op zoek naar zijn moeder. Cernunn snoof, en bekeek de kleine eens goed. Hij had een veulen van Epona kunnen zijn, gezien de zilverwitte waas over zijn vacht en zijn ene maanblauwe oog. Dylan boog zijn hoofd en likte quasi onverschillig zijn lippen. Hij had honger, en Cernunn stond tussen hem en zijn melkzoete maaltje. Hij sloeg ongeduldig met zijn korte veulenstaartje.
Hoewel Cernunn niet veel op had met de kleine en zijn uitdagende gedrag, liet hij hem nu naderen. De allerkleinsten begrepen nog niet veel van de ongeschreven kudderegels, noch van de dood. Laat het hem dan maar ondervinden, dacht Cernunn.
Normaal gesproken zou hij dit gedrag nooit hebben getolereerd van een hengst. Maar de penibele situatie waarin Nemain zich bevond, met de dood hoogstpersoonlijk tegenover haar gezeten, bracht hem enigszins van zijn stuk.
Cernunn draaide zich om, wierp nog één laatste blik op Nemain, en toog weer naar zijn plek, vooraan in de kudde. Rondom hem heen stonden paarden toe te kijken, en een siddering trok door hen heen. Ze wisten wat er aan de hand was, voelden de doodsangst en het lijden van Nemain. Ze boden haar troost en hun liefde. De kudde zou nog even blijven om Nemain in haar laatste ademstoten bij te staan. Ze konden niets anders doen dan haar rust te geven en haar te laten voelen dat ze bij haar waren.
Uitgeput zoog Nemain neer en liet dit lot over haar heen gaan, gerustgesteld en gesust door al haar verwanten om haar heen. Haar ogen richtten zich op de horizon, waar haar veulens het straks goed zouden hebben. Een schittering blonk in haar ogen en rustig haalde ze nog een paar keer adem. Dylan lag naast haar hoofd en knabbelde voorzichtig aan haar manen. Hij begreep er nog niet veel van, behalve dat zijn moeder er niet bij lag zoals het hoorde. Hoe kon hij nou bij haar melk komen? Nemain duwde haar neus tegen haar kleine en toonde hem voor de laatste keer haar moederliefde. Ze snoof en liet een diep, zacht gehinnik horen. Het is goed zo, kleine man.
Dylan, gerustgesteld door dit gebaar, viel in slaap naast zijn moeder die nu haar laatste adem uitblies.
Epona zag dit alles vanaf een afstandje, en gooide haar hoofd in de lucht. Haar witte manen waaierden als een zijden sluier om haar heen. Ze had veel gezien, veel meegemaakt. Maar toch stak het lijden van elk paard haar steeds weer als een dolk in haar hart. Ze leed mee, treurde mee met haar kudde. Elk paard kende ze van jongs af aan, ze leefde hun leven, deelde hun smart en speelde mee in hun vreugde. Daar waar Cernunn zijn ogen op de horizon had gericht, had zij haar blauwe ogen nu gericht op Nemain en Dylan. Ze wist dat dit voorkomen had kunnen worden, als Cernunn wat meer achterom had gekeken, en wat meer op zijn omgeving had gelet. Epona voelde en zag de verraderlijke gaten onder zich, en deelde af en toe waarschuwingen uit naar de paarden om haar heen. Nemain stond echter te ver van haar af, als lievelingsmerrie van Cernunn. En Epona’s plaats was immers achterin de kudde.
Woest brieste ze, boos op Cernunn, boos op zichzelf. Want diep in haar wist ze dat ook zij dit had kunnen voorkomen, als ze maar wat meer haar plek had durven opeisen en haar innerlijke kracht wat meer had kunnen laten gelden. Maar Cernunn stond ver van haar vandaan, en zijn woeste natuur boezemde haar angst in. En de kudde was groot, erg groot. Er was nog een lange weg te gaan besefte Epona. Treurig liet ze haar hoofd zakken en toog richting Dylan en datgene wat nog van Nemain restte.