Nadat ik mijn boekenkast weer eens had opgeruimd kwam ik gisteren weer een geweldig goed boek tegen waarvan ik niet meer wist dat ik het ooit gelezen had, maar dat ga ik dit weekend zeker weer doen. Ik wil bij deze 2 bladzijdes hiervan met jullie delen:
..En hier begint zich het mysterium magnum van de sterren te onthullen; want de onweerstaanbare kracht van de sterren is om te beginnen gelegen in het feit dat zij ofschoon zij lijken te bewegen, eeuwigzijn: veranderend, zijn zij onveranderlijk. Zij zijn zoals Boehme zei, een uitstraling van de spirituele wereld. Zoals de sterren onzichtbaar zijn voor de dag en er toch het geabstraheerde ideaal-beeld van zijn, met de vormen ervan gevat in de sterren beelden, zo is dit de spirituele wereld voor de fysieke wereld, in de zin dat deze ook voor het oog onzichtbaar is op de dag en er toch de eeuwige vormen en hemelse oorsprong van bevat.
Deze wederkerige polariteit tussen het stellaire en het aardse en tussen het spirituele en het fysieke behelst een relatie die dieper gaat, dan duidelijk kan worden gemaakt anders dan via de directe ervaring. Maar van de uiteindelijke oplossing kan een glimp worden opgevangen in het central thema van dit boek: dat alles geest is en de fysieke wereld hier slechts een weerspiegeling van is.
De positie die de stellaire wereld inneemt ten opzichte van het aardse , neemt het spirituele gebied in ten opzichte van het fyieke: ieder leven wordt blind op aarde geboren en is bang voor het hemelse omdat het hemelse de leegte lijkt te vertegenwoordigen, het niets. Maar als het leven het licht begint te vangen, begitn het zich te realiseren dat het licht niets anders is dan de eigen wezenlijke natuur en verliest het de vrees voor de oneindige hemelse gebieden, en realiseert het de eigen goddelijkheid. Het begint de hemelse wereld waar deze wereld slechts een bewegend portret van is, te omhelzen.
Toch is deze betrekking tussen het stellaire en het spirituele gebied van de essenties, een mysterie dat veel dieper gaat dan een zaak van simpele analogie. Want de stellaire en planetaire gebieden kunnen nooit als gewone symbolen gezien worden, maar moeten veeleer gezien worden als een teken van de onuitroeibare parel die zich zowel binnen als van buiten bevindt. De sterren zijn niet gewoon het symbool voor dat wat zich van binnen bevindt, zij bevinden zich binnen. Zij zijn binnen in de geest en zijn de manifestatie van het eeuwige wezen dat de ziel is.
De sterren zijn voor de vergangelijke kosmos en voor de aarde, wat de ziel als het onvergankelijke spirituele gebied voor het lichaam is. Em omdat de twee-spiritueel en fysiek- onafscheidelijk zijn, is dit niet alleen analogisch waar, maar ook in zekere zin, een empirische beschrijving.
De sterren zijn dan de vergankelijke manifestaties van de onsterfelijke zielen zijn aldus, terwijl ze uiteindelijk oplossen , nog steeds onsterfelijk in vergelijking met de vergangelijke wereld, evenals de ziel- hoewel deze oplost in de geest en dan in de absolute geest-nog steeds onsterfelijk is in vergelijking met het vliedende huis dat het lichaam is.
De ziel is in de Platonische en neo-Platonische leer niet alleen geidentificeerd, maar verenigd met een bepaalde ster. En daarom bestaat er zo'n nauwe verbinding tussen de astronomie en en de spirituele weg; aangezien er geen scheiding is tussen de microkosmos en de makrokosmos kan er geen scheiding zijn tussen de ziel en de ster- en dus is de innerlijke wereld in het groot beschreven in de lucht. Dit is de reden dat Edward Kelly in zijn boek The theatre of terrestrial astronomy als titel gatf, want dat is precies wat de spirituele overgang door middel van de alchemie inhoudt: de verwerkelijking van de ster die onze ziel "is" en van de sterrenbeelden van de innerlijke wereld.
Copyright: Arthus Versluis "Het Magisch Denken"ISDN 90-6271-756-X