Zwemmende tegen onzichtbare stroming geef ik uiteindelijk op. Het zoute zeewater bijt in de schrammen en de krassen die ik gedurende deze tocht heb opgelopen. Als ik om kijk zie dat ik weinig verder ben gekomen. En de conclusie dat ik mezelf moet overgeven aan de stroming waartegen ik zolang gevochten heb, bevrijdt me. Maar ook, voel ik me onnozel en dom. Een pijnlijke confrontatie met mezelf. Het zilte water dat uit mijn ogen vloeit vermengt zich met de zee. Nu komt alles tezamen en uiteindelijk zie ik de aaneenschakeling van de reis die ik heb gemaakt. Dat deel is achter me, een nieuw is er te komen. Als ik uit het water stap laat iets van mezelf achter. Dat wat ik niet meer nodig heb, wordt weggespoeld, en gaat op in de oneindigheid van de zee.
Diepere werelden zijn er te ontdekken, nieuwe, onbewandelde gebieden. Het geloof in mijn hervonden kracht maakt me nieuw. Onaantastbaar. Genoeg kennis om te zien wat er komt. En de overgave om te nemen zoals de nieuwe weg gaat. De wereld is een mengeling van fictie en werkelijkheid is mijn conclusie. Niets is wat het lijkt. De weerspiegeling van mijn ziel op het water projecteert mijn toekomst, die ik zie oplichten als ik naar boven kijk. Fonkelend als een heldere ster aan de hemel. Een baken voor de tijd die komen gaat.