Tijdens het kerstdiner van mijn werk, werd dit verhaal voorgelezen door de regiomanager, en het raakte me best. Na lang zoeken heb ik het digitaal weten te achterhalen en wil het jullie niet onthouden.
Chinees verhaal uit de tijd van Lao Tse (chinees filosoof, 600 v Chr): “Oordeel”
Er woonde eens een oude man in een klein dorp. Hij was zeer arm, maar zelfs koningen waren jaloers op hem omdat hij een prachtig wit paard bezat. Zo’n paard had niemand ooit gezien- wat een schoonheid, wat een sierlijkheid, wat een kracht. Koningen vroegen om het paard en boden gigantische bedragen, maar de oude man zei: ‘Dit paard is voor mij niet zomaar een paard, het is een persoon en hoe kan ik een persoon verkopen? Dit paard is een vriend, geen bezit. Hoe kun je een vriend verkopen? Nee, met geen mogelijkheid’. De man was arm, de verleiding was groot, maar hij verkocht het paard niet.
Op een morgen ontdekte hij dat het paard niet op stal stond. Het hele dorp dromde samen en de mensen zeiden: “Jij dwaze oude man, we hebben altijd wel geweten dat het paard op zekere dag gestolen zou worden en je bent zo arm- hoe kun je zoiets kostbaars beschermen? Je had het beter kunnen verkopen. Je had de hoogste prijs kunnen vragen. Nu is het paard weg, wat een vloek, wat een onheil!”
De oude man zei: “Draaf niet zo door- zeg liever dat het paard niet op stal staat. Dat is het feit; al het andere is een oordeel. Of het onheil is of niet, hoe weten jullie dat? Hoe kun je dat beoordelen?”
De mensen zeiden: “Probeer ons niet voor de gek te houden. We zijn dan misschien geen grote filosofen, maar filosofie is hier niet nodig. Het simpele feit is dat er een schat verloren is gegaan en dat is een onheil”.
De oude man zei: “Ik blijf erbij dat de stal leeg is en het paard weg. Iets anders weet ik niet- of het onheil is of zegen- want dit is maar een gedeelte; wie weet wat er op volgt?”
De mensen lachten, ze dachten dat de oude man gek geworden was. Ze hadden altijd wel geweten dat hij een beetje gek was, anders had hij zijn paard wel verkocht en leefde hij nu in weelde. Maar hij leefde het leven van een houthakker; hoewel hij al erg oud was, hakte hij nog steeds hout dat hij uit het bos naar de stad bracht om te verkopen. Hij leefde van de hand in de tand, in ellende en armoede. Nu waren ze er helemaal zeker van dat hij gek was.
Na twee weken keerde het paard op een nacht plotseling terug. Het was niet gestolen; het was de wildernis in getrokken. En niet alleen was het paard teruggekeerd, het had ook nog een dozijn wilde paarden meegebracht.
Weer dromden de mensen samen en zeiden: “Oude man, je had gelijk en wij hadden ongelijk. Het was geen onheil, het blijkt een zegen. We hebben er spijt van dat we zo doordramden”.
De oude man zei: “Jullie gaan alweer te ver. Zeg alleen maar dat het paard terug is en dat het twaalf andere paarden heeft meegebracht- maar oordeel niet. Wie weet of het een zegen is of niet? Het is maar een gedeelte. Pas als je het hele verhaal kent, kun je een oordeel vellen. Als je maar één bladzijde van een boek leest, hoe kun je dan over het hele boek oordelen? Als je maar één zin op een bladzijde leest, hoe kun je dan de hele bladzijde beoordelen? En als je maar één woord van een zin leest, hoe kun je dan de hele zin beoordelen? En zelfs over een enkel woord beschik je niet- het leven is zo veelomvattend- een fragment van een woord en je oordeelt over het geheel! Zeg niet dat dit een zegen is, niemand kan dat weten. En ik ben gelukkig in mijn niet-oordelen; stoor me niet.”
Ditmaal hadden de mensen niet veel te zeggen; wellicht had de oude man weer gelijk. Dus hielden ze hun mond, maar van binnen wisten ze best dat hij zich vergiste. Twaalf prachtige paarden; ze zouden gedresseerd en voor veel geld verkocht kunnen worden.
De oude man had een zoon, zijn enige zoon. Deze begon de wilde paarden te dresseren. Een week later viel hij van een wild paard en brak beide benen.
Weer kwamen de mensen bijeen- en mensen zijn overal mensen- ze oordeelden opnieuw. Oordeel komt zo snel!
“Je had gelijk”, zeiden ze, “Je had weer gelijk. Het was geen zegen, het was weer een onheil. Je enige zoon heeft twee gebroken benen en omdat je oud bent was hij je enige steun. Nu ben je armer dan ooit”.
De oude man antwoordde: “Jullie zijn hardleers! Draaf niet zo door. Zeg alleen maar dat mijn zoon zijn benen heeft gebroken. Wie weet of het onheil is of zegen?- niemand kan dat weten. Alweer een fragment en meer wordt je nooit gegeven. Het leven komt in fragmenten en oordelen kun je alleen over het geheel.”
Enkele weken later was het land in oorlog met een buurland en alle jonge mannen werden gedwongen dienst te nemen in het leger. Alleen de zoon van de oude man werd vrijgesteld omdat hij kreupel was. De mensen kwamen bij elkaar, huilend en jammerend, want uit elk huis waren de jonge mannen onder dwang opgepakt voor militaire dienst. En ze zouden nooit terugkeren want het aanvallende land was groter en het was bij voorbaat een verloren strijd.
De hele stad treurde en rouwde en de mensen kwamen bij de oude man en zeiden: “Je had gelijk, oude man! God weet dat je gelijk had- het blijkt een zegen. Je zoon mag dan kreupel zijn, hij is tenminste nog bij je. Onze zonen zijn voor eeuwig weg; de jouwe is in leven en is bij je en zal straks weer kunnen lopen. Hij zal misschien enigszins mank blijven, maar hij komt er wel weer bovenop.”
Opnieuw zei de oude man:”Het is onmogelijk om met jullie te praten. Jullie gaan maar door, gaan maar door, gaan maar door met oordelen. Niemand weet hoe het zit! Zeg alleen dat jullie zonen gedwongen werden om dienst te nemen in het leger en mijn zoon niet. Maar niemand weet of dat zegen is of onheil. Niemand zal dat ooit weten. Alleen God, het grote geheel, weet of het een zegen is of een ramp.”
Oordeel niet, want door te oordelen word je altijd in beslag genomen door de brokstukken, je trekt conclusies uit kleine voorvallen. Zodra je oordeelt, komt je groei tot stilstand. De beweging wordt stopgezet, het streven om meer te weten stokt, het groeiproces stokt. Je hebt je oordeel klaar en het is afgelopen.
Als je groei wilt, dan moet je voortdurend in beweging zijn, voortdurend op reis.
Eigenlijk komt er nooit een einde aan de reis. Hier eindigt een pad; daar komt een ander pad in zicht. Een deur gaat dicht, een andere deur gaat open. Er is altijd een hogere piek. Je bereikt een piek en je wilde net gaan uitrusten omdat je dacht dat alles bereikt was – plotseling doemt er een nog hogere piek op. Van piek tot piek, er komt geen einde aan; de reis is eindeloos.
God is een eindeloze reis.
Daarom zijn alleen zij, die bijzonder moedig zijn - zo moedig dat ze zich niet bekommeren om het doel, maar tevreden zijn met de reis op zich, zij die meegeven met het leven, meedrijven met de rivier, zij die het moment leven en er in groeien- alleen zij zijn in staat met God op stap te gaan.