Hier nog zo één:
Zwijgen is macht, want wanneer we in ons binnenste het oord des zwijgens bereiken, dan hebben we het oord van de macht bereikt, de plaats, waar alles een is, de enige macht - God.
'Wees stil en weet, dat ik God ben.' (Jesaja).
Verspreide macht is lawaai, geconcentreerde macht is stilte.
Wanneer wij door concentratie (door alles naar een middelpunt samen te trekken) al onze kracht op een punt gebracht hebben, dan komen wij in de stilte met God in aanraking, dan zij wij een met Hem en dus met een met alle macht.
Dit is 's mensens erfdeel.
'Ik en de Vader zijn een.'
Er is slechts een weg om een te worden met de macht Gods en dat is: bewust met God in aanraking komen.
Dit kan niet bereikt worden van buiten af, want God openbaart zich binnenin.
'De Heer is in Zijn heilige tempel, laat de ganse aarde stil zijn voor Hem.'
Slechts wanneer wij ons afwenden van het uiterlijke naar de stilte in ons, kunnen wij hopen een bewuste verbinding met God te vinden.
Wij moeten beseffen, dat Zijn macht ons gegeven is om er gebruik van te maken, dan zullen wij haar te allen tijde aanwenden.
Dan zullen wij weten, dat wij een zijn met Zijn macht.
Dan zal het mens-zijn begrepen worden.
De mens zal leren zelfbedrog en ijdelheid op te geven.
Hij zal zich bewust worden van zijn onwetendheid en kleinheid.
Dan zal hij bereid zijn te leren.
Hij zal inzien, dat trots zich niets laten leren.
Hij zal begrijpen, dat alleen de nederigen de Waarheid kunnen ontdekken.
Zijn voeten zullen vaste bodem voelen, hij zal niet langer struikelen, maar evenwicht en beslistheid vinden.
Het inzicht, dat God de enige macht, de enige substantie en intelligentie is, kan in het begin verwarrend werken.
Maar wanneer de mens eenmaal Gods ware wezen doorgrond heeft en Hem in zijn leven tot uitdrukking brengt, dan zal hij te allen tijde van deze macht gebruik maken.
Hij zal weten, dat hij voortdurend bewust met deze macht in aanraking is, wanneer hij eet, loopt, ademt of wanneer hij arbeidt aan het grote levenswerk, dat voor hem ligt.
De mens heeft nog niet geleerd de grote werken Gods te doen, omdat hij de omvang van Gods macht niet beseft en niet weet, dat Gods macht voor 's mensen gebruik gereed ligt.
God hoort niet onze luide en steeds herhaalde verzekeringen of onze vele woorden.
Wij moeten God zoeken door middel van de Christus in ons, de onzichtbare verbinding, die binnenin ons ligt.
Wanneer de Vader in ons naar Geest en naar Waarheid aanbeden wordt, dan hoort Hij de roep van de ziel, die zich oprecht voor Hem opent.
Wie in de stilte zich met de Vader in verbinding stelt, zal de kracht door zich voelen stromen als de vervulling van iedere wens.
Want wie de Vader zoekt in het diepste van zijn eigen ziel en daar afwacht, zal door de Vader openlijk beloond worden.
Hoe dikwijls wees Jezus niet op dit individuele contact met de Vader.
Ziet, hoe machtig deze onzichtbare, innerlijke verbintenis Hem maakte.
Hij zag in, dat God niet spreekt in het vuur, niet in de aardbeving of in de storm, maar in de stille, zachte suizen (I KON. 19:11-12) de stille, zachte stem, diep in onze ziel.
Wanneer de mens dit begrijpt, zal hij evenwicht vinden.
Hij zal leren door de dingen heen te denken.
Oude ideeën zullen wegvallen, nieuwe ideeën zullen tot hem komen.
Spoedig zal hij dan het gemak en de doelmatigheid van het systeem inzien.
Dan zal hij eindelijk leren alle vragen, die hem verbijsteren, te bewaren voor dit stille uur.
Misschien kan hij ze dan nog niet oplossen, maar hij zal vertrouwd met ze geraken.
Dan zal hij niet langer genoodzaakt zijn zijn dagen met haasten en tobben door te brengen en daarbij toch te voelen, dat hij zijn doel niet bereikt heeft.
Als de mens de grote onbekende - zichzelf- wil leren kennen, laat hij dan in zijn binnenkamer gaan en de deur sluiten.
Daar zal hij zijn gevaarlijkste vijand vinden en daar zal hij leren hem de baas te worden.
Hij zal zijn ware zelf vinden.
Daar zal hij zijn waarachtigste vriend, zijn verstandigste leraar, zijn betrouwbaarste raadgever - zichzelf - vinden.
Daar zal hij het altaar vinden - zichzelf-, waar God het onuitblusbaar vuur is, de bron van alle goedheid, alle kracht en alle macht.
Hij zal weten, dat God in het diepste der stilte is.
Hij zal merken, dat het Heilige der Heiligen in hemzelf ligt.
Hij zal voelen en weten, dat elk zijner wensen in Gods Geest ligt en daarom Gods wens is.
Hij zal voelen en weten, hoe innig God en mens verbonden zijn, verbonden als Vader en Zoon.
Hij zal beseffen, dat er alleen maar in zijn bewustzijn een scheiding heeft bestaan tussen deze twee, die twee schijnen, maar in werkelijkheid een zijn.
God vervult hemel en aarde.
Dit was de grote openbaring, die in de stilte tot Jacob kwam.
Hij had geslapen op de steen der materie.
In een plotselinge flits van goddelijk inzicht begreep hij, dat het uiterlijke niets anders is dan het te voorschijn breken of het indrukken van het beeld, dat in het denken vastgehouden wordt.
Zo'n indruk maakt dit op hem, dat hij uitroep: 'Voorwaar, de Heer (of de wet) is op deze plaats (de aarde of het lichaam) en ik wist het niet. Dit is niets minder dan het huis Gods, dit is de hemelpoort.'
De mens zal als Jacob leren inzien, dat de ware hemelpoort zijn eigen bewustzijn is.
Deze ladder des bewustzijns, die Jacob in een visioen geopenbaard werd, moet ieder van ons bestijgen, voor wij 'die Schuilplaats van de Allerhoogste' kunnen binnentreden, waar wij merken, dat wij in het middelpunt van ieder geschapen ding zijn, een met alle dingen, zichtbare en onzichtbare, in een deel uitmakend van de Alomtegenwoordige.
Jacob zag in zijn visioen de ladder, die van de aarde tot de hemel reikte.
Hij zag Gods engelen daarlangs op- en afgaan - Gods ideeën, die afdalen van Geest tot vorm en weer opstijgen.
Het was dezelfde openbaring, die tot Jezus kwam, toen de hemelen zich voor hem openden en hij de prachtige wet der uitdrukking begreep, volgens welke ideeën, ontstaan in de Goddelijke Geest, tot uitdrukking komen en zich als vorm openbaren.
Zo volmaakt openbaarde zich deze wet der uitdrukking aan de Meester, dat Hij ogenblikkelijk inzag, dat alle vorm kan worden veranderd door een veranderde bewustzijnshouding ten opzichte ervan.
Zijn eerste verzoeking was om de vorm van stenen in die van brood te veranderen, om zijn persoonlijke honger ermee te stillen, maar tegelijk met de openbaring van de wet der uitdrukking kwam het ware inzicht tot Hem, dat stenen, evenals alle andere zichtbare vormen, voortgekomen zijn uit de Universele Geestessubstantie -God-, dat zij in zichzelf een waarachtige uitdrukking van de goddelijke geest zijn en dat alle dingen, die de mens zich wenst (die dus nog niet gevormd zijn), in deze Universele Geestessubstantie liggen, erop wachtend geschapen of voortgebracht te worden om iedere wens te vervullen.
Zo bewees de behoefte aan brood niets anders dan dat de substantie, waaruit brood of welk ander ding ook, geschapen wordt, zonder beperking voorhanden is en uit deze substantie kunnen brood zowel als stenen te voorschijn geroepen worden.
Iedere goede wens, die in de mens opkomt, is Gods wens, daarom is er een onbegrensde voorraad in de Universele Godsubstantie, die overal om ons heen is, om iedere wens te vervullen en het enige, dat wij te doen hebben, is te leren, gebruik te maken van datgene, wat God al voor ons geschapen heeft.
Het is Zijn wil, dat wij dat doen, opdat wij vrij zullen zijn van iedere begrenzing en op deze wijze vrij zullen zijn 'in overvloed'.
Toen Jezus zei: 'Ik ben de deur', bedoelde Hij, dat IK-Ben in iedere ziel de deur is, waardoor het leven, de macht en de substantie van de grote IK-Ben, die God is, tot uitdrukking geroepen worden in het individu.
Deze IK-Ben kent slechts een weg om zich uit te drukken en dat is door middel van de idee, de gedachte, het woord en de daad.
Aan deze Ik-Ben, het wezen Gods, dat macht, substantie en intelligentie is, wordt vorm gegeven door het bewustzijn en daarom zei de Meester; 'U geschiede naar uw geloof' en 'alle dingen zijn mogelijk voor hem, die gelooft'.
Nu zien wij dus, dat God in de ziel woont als macht, substantie en intelligente of in geestelijke termen uitgedrukt, als wijsheid, liefde en waarheid en door het bewustzijn tot vorm of uitdrukking gebracht wordt.
Het bewustzijn, mens, dat leeft in de onbegrensde geest Gods, wordt bepaald door het geloof of de opvatting, die het denken ervan heeft.
Het is het geloof aan een gescheiden zijn van de Geest, dat het oud worden en sterven van ons lichaam veroorzaakt.
Wanneer wij inzien, dat Geest alles is en dat Hij zich voortdurend in vorm uitdrukt, dan zullen wij begrijpen, dat datgene, wat uit Geest geboren wordt of voorkomt, Geest is.
De volgende grote waarheid, die door dit bewustzijn geopenbaard wordt, is, dat ieder individu, daar het in de Goddelijke Geest ontstaan is, in die Geest blijft bestaan als een volmaakte idee.
Niemand van ons behoeft zich zelve te verwekken.
Wij zijn volmaakt geschapen en worden altijd in de volmaakte Geest Gods vastgehouden als volmaakte wezens.
Wanneer dit inzicht aan ons bewustzijn bijgebracht is, kunnen wij in contact komen met de Goddelijke Geest en dan opnieuw scheppen, wat God al voor ons geschapen heeft.
Dit is, wat Jezus noemde 'opnieuw geboren worden'.
Dit is het grote geschenk, dat de stilte ons bieden kan, want door het contact met Gods geest kunnen wij denken met Gods gedachten en onszelf leren kennen, zoals we in werkelijkheid zijn in plaats van zoals we dachten te zijn.
Wij komen met de Goddelijke Geest in aanraking door waarachtige gedachten en brengen daarmee een waarachtige uitdrukking te voorschijn, terwijl wij nu door onjuist denken een onware uitdrukking in het leven geroepen hebben.
Maar de vorm mag volmaakt of onvolmaakt zijn, in Wezen is hij toch volmaakt Goddelijke macht, substantie en intelligentie.
Niet het Wezen van de vorm wensen wij te veranderen, maar de vorm, die het Wezen aangenomen heeft.
Dit kan geschieden door de hernieuwing van het denken oftewel de verandering van de onvolmaakte idee in de volmaakte, van het denken van de mens in het denken Gods.
Hoe belangrijk is het dus het contact met God te vinden, om een met Hem te zijn en Hem tot uitdrukking te brengen.
Even belangrijk is de stilte of het tot zwijgen brengen van het persoonlijke denken, opdat het Goddelijke denken in al zijn glorie het bewustzijn kan verlichten.
Wanneer dit geschiedt, zullen wij begrijpen, hoe 'de zon der gerechtigheid zal opgaan en op haar vleugelen het zal dragen'.
De geest Gods stroomt het bewustzijn binnen, zoals het zonlicht een donker vertrek binnenstroomt.
Het binnenstromen van de Universele Geest in het persoonlijke denken is te vergelijken met het binnenstromen van de frisse buitenlucht in een vertrek, waar de atmosfeer bedompt is, doordat het lange tijd gesloten is geweest.
Het is de vermenging van het grote met het kleine, waarbij het kleine een wordt met het grote.
De onreinheid was veroorzaakt, doordat het kleine van het grote gescheiden was.
Door hun vereniging ontstaat zuiverheid, zodat er niet langer iets groots en iets kleins is, maar slechts de ene goede, gezonde, zuivere lucht.
Zo moeten wij ook weten, dat God een is en dat alle dingen, zichtbaar zowel onzichtbaar, een zijn met hem.
Het is het gescheiden zijn van Hem, dat zonde, ziekte, armoede en dood veroorzaakt heeft; het is de vereniging met Hem, die ons een laat worden met het wezen van het Geheel of ons bewust laat worden van ons geheel- of volkomen -zijn.
De afscheiding van de eenheid is het afdalen van de engelen langs de ladder van het bewustzijn.
De terugkeer tot de eenheid is het opstijgen van de engelen langs de ladder.
De afdaling is goed, want daardoor drukt de eenheid zich uit een verscheidenheid, maar verscheidenheid behoeft geen scheiding in te houden.
Dat, wat verscheidenheid is, werd van het persoonlijke of uiterlijke standpunt uit verkeerd opgevat als scheiding.
De grote taak voor iedere ziel is om het persoonlijke standpunt zo hoog op te heffen in het bewustzijn, dat het een wordt met het geheel.
Wanneer 'allen eensgezind op een plaats kunnen samenkomen' - die plaats in het bewustzijn, waar begrepen wordt, dat alle zichtbare en onzichtbare dingen hun oorsprong hebben in de enige God - dan staan wij op de berg der gedaanteverwisseling (Matth. 17).
Daar zien wij eerst Jezus en met Hem Mozes en Elia, of de Wet, de Profeten en de Christus (de in de mens gelegen macht om God te kennen) en eerst denken wij erover drie tempels te bouwen, maar dan wordt de diepere betekenis ons duidelijk.
Wij beginnen ons bewust te worden van de onsterfelijkheid van de mens en weten, dat de identiteit nooit verloren gaat, dat de Goddelijke Mens niet aan de dood onderhevig is, dat hij eeuwig leeft.
Dan verdwijnen Mozes -de Wet- en Elia -de Profetie- en de Christus staat alleen, oppermachtig, en wij zien in, dat wij slechts een tempel te bouwen hebben, de tempel van de levende God in ons eigen binnenste.
Dan vervult de Heilige Geest het bewustzijn, en het zinsbedrog, dat wij zonde, ziekte, armoede en dood noemen valt weg.
Dit is het grote doel van de stilte.