Ik heb eens een verhaal gehoord over een eenvoudige Australische schapenboer, ene Cliff Young, die zich in 1988, op 61-jarige leeftijd, inschreef voor de beroemde 600-kilometer race tussen de Australische steden Sydney en Melbourne, Australia.
Vijf dagen zou de race duren en er werd mee gelopen door atleten van wereldfaam. Op de eerste dag kwam Cliff Young aan de start in zijn boerenoverall op de laarzen die hij ook altijd op zijn boerderij droeg. Tegenover de verbaasde journalisten legde hij uit dat hij nog nooit eerder aan enige hardloop-wedstrijd had meegedaan. Had hij dan getraind thuis? Nee. Was hij niet krankzinnig oud? Nee hoor, Cliff Young vond zichzelf fit.
Hij had geen manager en geen trainer. Iemand uit zijn vriendenkring had hem thuis aan het werk gezien en vastgesteld dat hij nogal wat uithoudings-vermogen had bij het terug vinden van zoek geraakte schapen. “Jij zou het goed doen in de marathon,” had die vriend gezegd. En daarom. Zo’n race leek Cliff wel lollig. Er werd inderdaad hard gelachen, vooral om Cliff’s loopstijl toen hij startte. Hij tilde zijn benen niet op en bewoog houterig. Thuis had hij geen televisie, naar wedstrijden had hij nooit gekeken, het wedstrijdprotocol zei hem niets. Ook het gebruikelijke schema van 18 lopen en 6 uur slapen kende hij niet.
Cliff onderscheidde zich echter van alle atleten voor hem en na hem doordat hij gewoon door ging. Hij liep wel rommelig en niet echt hard, maar hij hield alleen kort halt voor sanitaire stops.
Cliff verbijsterde de wereld door meer dan een dag van het wereldrecord op die afstand af te halen en aan de finish te komen met een extreme voorsprong op nummer twee.
Niemand had ooit zoiets voor mogelijk gehouden, maar er was een naïef mens voor nodig, iemand die zich niet liet beperken door al die bedachte onmogelijkheden, om het wonder gestalte te geven.